Uit het project ‘In Company of Strangers’. © Bas Losekoot

Dit verhaal begint in New York, een paar jaar geleden. Julio Diaz, een 31-jarige maatschappelijk werker, pakt de metro naar huis. Zoals altijd stapt hij een halte eerder uit om een hapje te eten in zijn favoriete diner.

Maar die avond loopt alles anders. Bij de trappen van het verlaten metrostation springt ineens een jongen uit de schaduw. Hij heeft een mes in zijn handen.

‘Ik gaf hem mijn portemonnee,’ zou Julio zich later herinneren. ‘Here you go.’ De tiener grijpt het geld en staat op het punt weg te rennen als Julio ineens iets raars doet.

‘Hé wacht even,’ roept hij de jongen achterna. ‘Als je de hele avond nog mensen gaat beroven kun je misschien ook mijn jas meenemen om warm te blijven.’

De overvaller kijkt Julio ongelovig aan. ‘Waarom doe je dit?’

‘Als jij je vrijheid wil riskeren voor een paar dollar,’ zegt Julio, ‘dan denk ik dat je het geld echt nodig hebt. Ik bedoel, het enige wat ik wilde is een hapje eten. En als je trouwens wilt aanschuiven… je bent meer dan welkom.’

‘Is jou dan niet op school geleerd dat je aardig moet zijn tegen iedereen?’

Even later zitten Julio en zijn overvaller tegenover elkaar in zijn favoriete restaurant. De obers groeten hen hartelijk. De manager komt langs voor een praatje. Zelfs de afwassers zeggen hallo. ‘Je kent iedereen hier,’ zegt de jongen verbaasd, ‘ben je de eigenaar of zo?’

‘Nee hoor,’ antwoordt Julio. ‘Ik eet hier gewoon vaak.’

‘Maar je bent zelfs aardig tegen de afwassers!’

‘Is jou dan niet op school geleerd dat je aardig moet zijn tegen iedereen?’

‘Jawel,’ antwoordt de jongen, ‘maar ik had nooit gedacht dat iemand zich ook echt zo zou gedragen.’

Een bijna magische kracht

Wat moeten we nu met zo’n verhaal?

Aanvankelijk dacht ik: mooie anekdote, hebben we verder niks aan. Julio lijkt een soort Jezusfiguur, de uitzondering op de regel – niet iemand van wie premiers en managers, leraren en politieagenten kunnen leren.

Maar toen las ik zijn verhaal nog een keer. En nog een keer.

En toen begon het te dagen.

Voordat duidelijk wordt waarom er meer zit achter het verhaal van Julio, moeten we vijftig jaar terug in de tijd. Aan het begin van de jaren zestig ging een baanbrekend experiment van start aan de Harvard-universiteit. Het was een experiment met ratten. Bob Rosenthal, een jonge psycholoog, had de nacht ervoor bordjes opgehangen bij de twee kooien waarin de ratten zaten. Op het ene bord stond dat het om speciaal getrainde, buitengewoon intelligente dieren ging. Op het andere bord stond dat het domme, slome ratten waren.

Wat de collega’s van Rosenthal niet wisten, is dat het in werkelijkheid allemaal doodgewone beestjes waren. Zij kregen de opdracht de ratten een week lang, iedere dag, in een doolhof te stoppen. Vervolgens moesten ze bijhouden hoelang de ratten erover deden om de uitgang te vinden.

En toen gebeurde er iets bizars: de ratten waarvan gedacht werd dat ze slimmer en sneller waren, presteerden ook veel beter. ‘De resultaten waren dramatisch,’ aldusRosenthal. De ‘slimme’ ratten, die in werkelijkheid helemaal niet slimmer waren, deden het bijna twee keer zo goed als de ‘domme’ ratten.

Wat was hier in vredesnaam aan de hand? Had Rosenthal het bewijs voor telepathie gevonden? ‘Aanvankelijk geloofde niemand me,’ herinnerde hij zich later. ‘Ik kreeg de resultaten nergens gepubliceerd.’

Pas na een tijdje begon de jonge psycholoog zich te realiseren dat er geen magische krachten in het spel waren. Er was een wetenschappelijke verklaring.Wat bleek: de manier waarop de onderzoekers de ‘slimme’ ratten hadden aangeraakt – warmer, zachter, voorzichtiger – veranderde de manier waarop de ratten zich gedroegen. Ze gingen er veel beter van presteren.

Vanaf dat moment begon een radicaal idee te gisten in het hoofd van Rosenthal. Hij raakte er meer en meer van overtuigd dat hij een onzichtbare, maar fundamentele kracht had ontdekt. ‘Als een schooldirecteur een leraar vertelt dat iemand een trage leerling lijkt,’ schreef hijin 1963 in American Scientist, ‘maakt deze verwachting dan zichzelf waar?’

Een paar weken later viel een brief op de mat. Lenore Jacobson, directeur van de Spruce School in San Francisco, had het artikel van Rosenthal gelezen. ‘Laat het me weten als ik je kan helpen,’ schreef ze.

En zo begon een van de beroemdste experimenten in de geschiedenis van de psychologie.

Uit het project ‘In Company of Strangers’. © Bas Losekoot

De ontdekking van het Pygmalion-effect

Aan het begin van het schooljaar 1964 werd de leraren van Spruce School verteld dat een vermaarde wetenschapper, ene Bob Rosenthal, een zeer geavanceerde ‘Test van de Verborgen Verwerving’ had ontwikkeld. Daarmee kon worden voorspeld welke leerlingen dat jaar de grootste sprongen zouden maken.

In werkelijkheid ging het om een doodgewone IQ-test. Rosenthal en zijn team lieten het lot bepalen welke leerlingen de meeste ‘potentie’ hadden. Die data gaven ze aan de leraren van Spruce School.

‘Het Pygmalion-effect is geweldige wetenschap die nauwelijks wordt toegepast’

En ja hoor: weer deed de bijna magische kracht van de verwachting haar werk. Onbewust gaven de leraren de ‘slimme’ groep meer aandacht, complimentjes en hoopvolle blikken. En dat vertaalde zich in harde prestaties. Vooral het effect op jonge leerlingen was enorm: zij maakten in één jaar een sprong van gemiddeld 27 IQ-punten.De grootste vooruitgang werd geboekt door jongens met een Mexicaans uiterlijk, de groep waar normaliter het minst van werd verwacht.

Rosenthal noemdezijn ontdekking het ‘Pygmalion-effect,’naar de mythologische kunstenaar die zoveel hield van een beeld dat hij van een vrouw had gemaakt, dat de goden besloten haar tot leven te brengen. Volgens de psycholoog is het Pygmalion-effect alomtegenwoordig. Iedere dag maken we elkaar slimmer of dommer, sterker of slapper, sneller of trager, gewelddadiger of – in het geval van Julio’s overvaller – een stuk sympathieker.

Het onderzoek van Rosenthal werd al snel wereldberoemd. Het ging symbool staan voor de Amerikaanse Droom: als we het beste in elkaar naar boven halen kan iedereen opbloeien.

Of zo leek het.

Een mijlpaal van de psychologie

Je denkt misschien: zo’n onderzoek uit 1964 zal inmiddels wel ontkracht zijn. Maar het tegendeel is waar.

Vijftig jaar later is het Pygmalion-effect een van de belangrijkste bevindingen van de psychologie. Er zijn honderden studiesnaar gedaan, in het leger, op universiteiten, in rechtszalen, in gezinnen, in verpleeghuizen en op de werkvloer. Keer op keerblijkt: verwachtingen zijn machtige wapens. Als managers meer verwachten presteren werknemers beter. Als officieren meer verwachten vechten soldaten harder. Als verplegers meer verwachten worden patiënten minder depressief.

Toch heeft Rosenthals ontdekking niet de revolutie veroorzaakt waar hij op hoopte. ‘Het Pygmalion-effect is geweldige wetenschap die nauwelijks wordt toegepast,’ verzuchtde Israëlische professor Dov Eden, die er jaren onderzoek naar deed. ‘Het heeft niet het verschil gemaakt dat het had moeten doen, en dat is heel teleurstellend.’

Ik heb nog meer slecht nieuws: ook negatieve verwachtingen hebben echte gevolgen. Het kwaadaardige broertje van het Pygmalion-effect is het Golem-effect, naar de joodse legende van een beest dat werd geschapen om de bewoners van Praag te beschermen, maar dat in een monster veranderde. Ook dit effect is alomtegenwoordig. Mensen van wie we minder verwachten kijken we minder vaak aan. We nemen meer afstand. We lachen ze minder toe. We doen, kortom, precies wat Rosenthals collega’s deden toen ze de ‘domme’ ratten in hun kooi deden.

Het Golem-effect is een van de mechanismes waardoor slechte leerlingen achterblijven, daklozen alle hoop opgeven en tieners radicaliseren. Het is ook een van de manieren waarop racisme zijn smerige werk doet: leerlingen en werknemers waarvan minder wordt verwacht, presteren minder goed, waardoor nog minder van ze wordt verwacht en ze nog slechter presteren. Er is zelfs bewijs dat het Golem-effect hele organisaties de afgrond in kan trekken, als de negatieve verwachtingen zich opstapelen.

Uit het project ‘In Company of Strangers’. © Bas Losekoot

Spiegelneuronen

Eigenlijk hebben we het hier – en vergeef me als ik nu wat hoogdravend klink – over de essentie van de menselijke conditie.

Mensen zijn elkaar voortdurend aan het spiegelen. Aan alle kanten lekken we onze emoties en verwachtingen – met onze blik, houding en stemgeluid. Ik heb verwachtingen van jou die mijn gedrag naar jou toe bepalen en mijn gedrag naar jou bepaalt weer jouw verwachtingen van mij, die jouw gedrag naar mij toe bepalen. Het leven hangt aan elkaar van zulke cirkels.

Als iemand met zijn vinger tussen de deur komt, krimp je ook zelf ineen. Als je een koorddanser op een dunne lijn ziet, voel je het ook in je eigen maag. Als iemand begint de gapen, wordt het ook moeilijk om zelf een geeuw te onderdrukken. Mensen zijn geprogrammeerd om zich op elkaar af te stemmen.

Mensen zijn geprogrammeerd om zich op elkaar af te stemmen

Inmiddels weten we een beetje hoe dit spiegelen werkt in ons brein. In de jaren negentig ontdekten Italiaanse onderzoekers bij toeval de ‘spiegelneuronen’ die vuren als we zelf iets doen, maar ook als we iemand anders hetzelfde zien doen. En vaak werkt dat gespiegel prima. Een lekker sfeertje op de dansvloer wordt alleen maar beter naarmate de feestvierders in elkaar opgaan. Spiegelneuronen worden dan ook vaak genoemd als de basis voor onze empathie – ze zouden ons tot intrinsiek goede wezens maken.

Maar ik weet niet of dat zo is.

Er zijn immers ook cirkels de afgrond in. We kunnen evengoed elkaars walging en haat spiegelen. Zo gaan vriendschappen, families en huwelijken kapot. En het gebeurt op grotere schaal – denk alleen al aan de ‘oorlog tegen terrorisme’ of het conflict tussen Israël en Palestina.

De vraag is steeds hetzelfde: hoe verander je een slechte spiraal in een goede?

De andere wang toekeren

En toen dacht ik: wat als we het antwoord vinden bij Julio Diaz, de maatschappelijk werker uit New York?

Zijn verhaal is niet zomaar een emo-verhaaltje. Julio ging die avond niet op in zijn gevoelens, maar negeerde de eerste neiging om de ander te spiegelen juist. Vergis je niet: dit is razend moeilijk. Misschien hielp het dat Julio als maatschappelijk werker was opgeleid. Het was zijn werk om zich in anderen te verplaatsen.

Als het tegenwoordig over iets als terrorisme gaat, dan zijn er steeds meer politici die het ‘nuchter’ en ‘dapper’ vinden om de vijand te spiegelen. Om de oorlog te verklaren. De noodtoestand af te roepen. Maar het punt is: vergelding is de makkelijke weg. Het is eenvoudig om je te laten meeslepen door je eerste instincten. Er is geen kunst aan om het goede aan te nemen in je vrienden en het slechte in je vijanden.

Het is pas echt dapper om het goede aan te nemen in mensen die je haten. Het is pas echt moeilijk om de andere wang toe te keren. Ik weet ook wel: het is tegenwoordig in de mode om onze oude religieuze geschriften weg te zetten als gewelddadige onzin. Maar neem deze tekst uit de Koran eens: ‘Weer de slechte daad af met iets dat beter is. Dan zal hij, met wie er vijandschap was, als een boezemvriend voor je zijn.’

Of neem deze Bijbeltekst. ‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.” Maar ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren.’

Jezus van Nazareth pleitte hier niet voor de softies en lafaards die klakkeloos de ander spiegelen. Hij pleitte ook niet voor de presidenten en premiers die bommen beantwoorden met nog meer bommen. Hij pleitte voor de Julio’s met verstand en moed – de helden die hun belagers ook hun jas aanbieden. Of in Jezus’ woorden: ‘Als iemand (…) je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af.’

Uit het project ‘In Company of Strangers’. © Bas Losekoot

Theedrinken met terroristen

Het is nu vijftig jaar geleden dat de carrière van Bob Rosenthal begon. Nog altijd piekert hij over de vraag hoe we de kracht van de verwachting in ons voordeel kunnen gebruiken. Elkaar voorliegen, zoals Rosenthal in zijn beroemdste experimenten deed, kunnen we natuurlijk niet op grote schaal doen. Maar we kunnen wel leren onze instincten te beheersen. En we kunnen ons inlevingsvermogen trainen.

Zo filmt de psychologe Christine Rubie-Davies leraren in de klas, zodat ze achteraf zelf kunnen zien hoe ze hun leerlingen behandelen. ‘Ik heb leraar na leraar dingen horen zeggenals: ‘O mijn god, kijk naar mij! Ik had geen idee dat ik mijn wenkbrauw omhoog trok of met mijn hoofd schudde.’ Uit een recente studieblijkt dat de cursussen van Rubie-Davies tot aanzienlijk betere leerprestaties leiden.

Het Deense Aarhus besloot jonge moslims die naar Syrië willen afreizen niet op te pakken. Nee, ze krijgen thee en een mentor

Of neem het Deense Aarhus. Deze stad besloot om jonge moslims die naar Syrië willen afreizen niet op te pakken en op te sluiten. Nee, ze krijgen een kopje thee. En een mentor.

Rechtse politici in Denemarken noemen het programma van Aarhus ‘naïef’ en ‘kortzichtig.’ Maar in werkelijkheid is het heel moeilijk. ‘Wat makkelijk is,’ schampertde hoofdcommissaris Allan Aarslev, ‘dat is het invoeren van strenge nieuwe wetten. Het is veel moeilijker een echt proces op gang te brengen: counseling, gezondheidszorg, onderwijs, werk, misschien onderdak. We doen dit niet vanuit een politieke overtuiging; we doen dit omdat we denken dat het werkt.’

De cijfers lijken Aarslev gelijk te geven. Het aantal Syriëstrijders in Aarhus nam af van dertig in 2013 naar één in 2014 en twee in 2015. En ook de wetenschap geeft Aarslev gelijk.‘Aarhus is voor zover ik weet de eerste stad die extremisme bestrijdt op basis van degelijk sociaal psychologisch bewijs,’ zegtde psycholoog Arie Kruglanski van de Universiteit van Maryland. Jongens die worstelen met uitsluiting en eenzaamheid, die de radicale islam aan zich voelen trekken, krijgen wat ze het minste verwachten: een uitgestoken hand, een glimlach, een luisterend oor.

Het recept voor een revolutie

Ik weet ook wel: mensen als Rubie-Davies en Aarslev roeien tegen de stroom in. We leven in een tijd waarin de roep om minder begrip en inlevingsvermogen almaar luider klinkt. Collectieve problemen als depressie, verslaving en werkloosheid worden steeds vaker als je eigen probleem beschouwd. Ga op dieet, zeggen we dan. Sport wat vaker. Slik een pil.

De olifanten in de rattenkooi worden ondertussen niet genoemd: de groeiende ongelijkheid, een voedingsindustrie die ons verslaafd en ziek maakt, alledaags racisme en een arbeidsmarkt die is veranderd in een rat race.

Tegelijkertijd worden we overspoeld met negatieve berichten over elkaar. Het journaal pompt ons iedere dag vol met corruptie en geweld. Een complot is het niet, maar we worden wel langzaam gebrainwasht om zoveel mogelijk mensen te wantrouwen. In Den Haag wordt de ene na de andere wet geschreven in de overtuiging dat de meeste mensen niet deugen.

Zo is een controlestaat ontstaan die het slechtste in mensen naar boven haalt. Bijstandsgerechtigden worden behandeld als fraudeurs. Werklozen als labbekakken. Jonge moslims als potentiële terroristen. Zij zijn als de ratten die zonder liefde en aandacht in een kooi worden gepropt, om vervolgens te verdwalen.

‘Is jou dan niet op school geleerd dat je aardig moet zijn tegen iedereen?’

Het wordt tijd om die eenvoudige les van Julio Diaz af te stoffen. Vandaag is het een daad van verzet om het goede aan te nemen in de ander, of het nu een afwasser of overvaller is. Makkelijk is het niet – je moet er al je moed voor bij elkaar schrapen. Maar is het geen geweldig idee dat iedere glimlach en alle oprechte interesse die je de wereld instuurt eindeloos door blijft kaatsen?

New York, 2008

Toen Julio en zijn overvaller waren uitgegeten kwam de rekening. Enige probleem: Julio had geen geld meer. ‘Luister,’ zei hij tegen zijn berover, ‘ik denk dat jij hier voor moet betalen want jij hebt mijn geld. Maar als je m’n portemonnee teruggeeft, dan trakteer ik graag.’

De jongen gaf de portemonnee, waarop Julio de jongen twintig dollar gaf. Op één voorwaarde: dat hij ook het mes gaf. En zo geschiedde.

Toen een journalist Julio een paar weken later verbaasd vroeg waarom hij zijn overvaller uit eten had genomen, hoefde hij niet lang na te denken. ‘Als je mensen goed behandelt, kan je alleen maar hopen dat ze jou ook goed behandelen. Eenvoudiger wordt het niet in deze ingewikkelde wereld.’

In gezelschap van vreemdenDe foto’s bij dit verhaal komen uit het project ‘The Urban Millennium’ van fotograaf Bas Losekoot. Het leven op straat ziet hij als een continue stroom van micro-ontmoetingen. Hij fotografeert details van het straatleven die bij de snelheid van het alledaagse leven, aan het blote oog voorbij gaan. Volgend jaar verschijnt zijn boek ‘In Company of Strangers’, een wereldwijde observatie van menselijk gedrag in de centra van overbevolkte megasteden. Kijk hier voor meer informatie

Uit het project ‘In Company of Strangers’. © Bas Losekoot